Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1194

Datum uitspraak2005-08-11
Datum gepubliceerd2005-08-19
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/272 AW Q.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet toewijzen functie en het bovenformatief plaatsen na reorganisatie. Motivering besluit niet deugdelijk.


Uitspraak

03/272 AW Q. U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (België), appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 november 2002, nr. AWB 99/5579, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 7 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E.J.M. Vannisselroy, advocaat te Veldhoven, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.A.M. Houben, werkzaam bij de gemeente Eindhoven. II. MOTIVERING 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Vanaf 1971 is appellant in dienst van de gemeente Eindhoven, eerst als [functie 1] en sedert 1989 als [functie 2] bij de vakdienst [naam vakdienst] (hierna: [vakdienst]). Hij is vele jaren lid geweest van de ondernemingsraad van [naam vakdienst]. 1.2. Ondanks enige wrijvingen in 1996 en wat problemen betreffende de te behalen zogenoemde targets in 1997, is in dit laatste jaar, zoals voorheen, een goede beoordeling opgemaakt van het functioneren van appellant. In 1998 heeft appellant een klacht ingediend over zijn chef. Bij brief van 23 juni 1998 heeft de directeur van [naam vakdienst] naar aanleiding hiervan aan appellant onder andere bericht dat een voortzetting van zijn activiteiten “binnen de, gereorganiseerde, afdeling Marketing en Verkoop” niet aan te bevelen is. 1.3. In het kader van de reorganisatie van [naam vakdienst], per 1 september 1999, heeft appellant in september 1998 zijn voorkeur kenbaar gemaakt voor de functies van senior verkoper, verkoper en algemeen bedrijfsadviseur. Na de aankondiging dat geen voordracht voor plaatsing (in een van die functies) zou plaatsvinden, na indiening door appellant van een klacht over de directeur van [naam vakdienst] en na een voorgenomen beslissing appellant geen aanbod van een functie in de nieuwe organisatie te doen en instemming daarmee van de zogenoemde Toetsingscommissie, is bij besluit van 28 januari 1999 besloten appellant geen functie aan te bieden binnen de nieuwe organisatiestructuur en is appellant aangemerkt als bovenformatief. Hij heeft zijn werkplek op een termijn van een half uur moeten verlaten. Na bezwaar heeft gedaagde zijn besluit gehandhaafd bij het bestreden besluit van 18 juni 1999. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Anders dan gedaagde heeft zij geoordeeld dat de functie van verkoper in de nieuwe organisatie gelijk was aan de functie van [functie 2] in de oude situatie. Zij heeft voorts geoordeeld dat er dus sprake was van overtolligheid van verkopers: voor de vier vervullers van die functie waren volgens haar in de nieuwe situatie slechts twee plaatsen beschikbaar. Het besluit om op basis van het geschiktheidscriterium niet appellant, maar collega’s van hem in aanmerking te brengen voor het behoud van de functie, kon de door de rechtbank gehanteerde terughoudende toetsing doorstaan. Datzelfde gold voor de beslissing appellant evenmin in aanmerking te laten komen voor de andere door hem geambieerde functies. 3. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat in de nieuwe organisatie niet alleen de functie van verkoper maar ook de als nieuw geïntroduceerde functies van senior verkoper en junior verkoper gelijk zijn aan de oude functie van [functie 2]. Ingevolge paragraaf 3 van de door gedaagde toegepaste Uitvoeringsregelingen Sociaal plan [vakdienst] 2001 (hierna: Uitvoeringsregelingen) had deze functie buiten de reorganisatie moeten blijven en had appellant zijn functie moeten behouden. Appellant heeft verder gemotiveerd aangevoerd dat hij niet louter op grond van objectieve en controleerbare redenen is afgewezen, maar op grond van persoonlijke, subjectieve redenen. Hij heeft er nog op gewezen dat gedaagde nooit heeft hard gemaakt dat er sprake was van samenwerkingsproblemen met collega’s en evenmin dat hij wat betreft de gestelde targets duidelijk minder presteerde dan zijn collega’s. 4. Namens gedaagde is het standpunt gehandhaafd dat zowel de functies van verkoper als die van senior en van junior verkoper niet dezelfde zijn als de functie van [functie 2]. Eveneens is het standpunt gehandhaafd dat er zakelijke redenen waren om appellant niet in aanmerking te brengen voor de functie van verkoper. Gedaagde acht appellant minder geschikt omdat hij zijn targets niet haalde en omdat hij samenwerkingsproblemen met leidinggevenden en met collega’s had. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1.1. Hij staat in de eerste plaats voor de vraag of gedaagde de door appellant beklede functie van verkoper terecht heeft betrokken bij de reorganisatie en op goede gronden heeft besloten dat appellant die functie niet heeft behouden in de nieuwe organisatie. 5.1.2. Van belang voor het antwoord op die vraag is het bepaalde in onderdeel 2 van punt 3 van de Uitvoeringsregelingen. Dit onderdeel luidt: “De herschikking van personeel beperkt zich tot die functies die op grond van de nieuwe formatie- plaatsenplannen vervallen, danwel belangrijke wijzigingen ondergaan. De functies die ongewijzigd blijven vallen buiten de scope van de reorganisatie. De functionarissen die deze functies bekleden behouden hun functie”. 5.1.3. In de oude situatie waren er vier gelijk(waardig)e functies van verkoper buiten-dienst. In de nieuwe organisatie heeft gedaagde twee functies opgenomen onder de naam verkoper. Het oordeel van de rechtbank dat de eerstgenoemde functie niet wezenlijk verschilt van de laatste, acht de Raad juist. Terecht is overwogen dat blijkens de functieprofielen de taken niet zijn gewijzigd en dat evenmin een niveauwijziging heeft plaatsgevonden. Gedaagde zelf zegt in zijn brief aan de rechtbank van 4 januari 2002: “de twee overige functies van verkoper zijn qua accent gewijzigd.” 5.1.4. Van de in de nieuwe organisatie opgenomen functie van senior verkoper ontbreekt een beschrijving. Gedaagde heeft weliswaar in zijn evenvermelde brief aan de rechtbank gewezen op enkele duidelijke verschillen met de functie van [functie 2], maar appellant heeft overtuigend aangevoerd dat gedaagde niet meer heeft gedaan dan aan de oudste verkoper, die de wat belangrijkere klanten had, de gelegenheid te bieden zich nog één jaar, voordat hij met de VUT ging, te mogen tooien met de benaming senior. Namens gedaagde is hiertegenover slechts een verklaring gegeven voor het ontbreken van een functiebeschrijving, hoofdzakelijk daarin gelegen dat die functie bij de gemeente niet bestaat en dat [naam vakdienst] inmiddels een verzelfstandigde onderneming is. 5.1.5. Van de in de nieuwe organisatie opgenomen functie van junior verkoper is wel een beschrijving beschikbaar. Blijkens die beschrijving stelt de junior verkoper, anders dan de verkoper, geen acquisitieplannen op. Wel moet hij, anders dan de verkoper, gegevens in de computer invoeren. Appellant heeft aangevoerd dat de op de juniorfunctie benoemde verkoper van buiten de organisatie is aangetrokken en hij heeft gedetailleerd uiteengezet dat deze persoon in alle opzichten de vroegere arbeidsplaats van hem heeft gekregen en dat deze reeds kort na zijn benoeming is ‘gepromoveerd’ tot verkoper. Gedaagde heeft over dit laatste niet veel meer gezegd dan dat hij het ‘bij gebrek aan wetenschap’ betwist. 5.1.6. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, deelt de Raad het oordeel van de rechtbank dat het samenstel van werkzaamheden waarmee een [functie 2] was belast als zodanig is teruggekomen in de nieuwe organisatie. Gezien de graduele verschillen en de gang van zaken in de praktijk gold zelfs voor alle vier verkoopfuncties in de nieuwe organisatie dat geen sprake was van belangrijke wijzigingen ten opzichte van het takenpakket in de oude organisatie. Dat in verband met een gewenste cultuuromslag andere eisen worden gesteld aan de functievervulling, doet hieraan niet af. Appellants grief dat het besluit van gedaagde om hem geen functie aan te bieden in de nieuwe organisatie in strijd komt met de onder 5.1.2. genoemde bepaling van de Uitvoerings-regelingen treft derhalve doel. Reeds om deze reden dient het bestreden besluit te worden vernietigd. 5.2.1. Appellant heeft verder benadrukt dat geen sprake is geweest van zuivere motieven. 5.2.2. Daaromtrent overweegt de Raad dat hij reeds eerder (CRvB 11 januari 1990, TAR 1990, 55) uiting heeft gegeven aan de gedachte, dat ook in geval van een correcte en op zakelijke gronden berustende reorganisatie de bevoegdheid tot het verlenen van reorganisatieontslag niettemin beperkingen kan ondergaan. Met name in gevallen waarin het disfunctioneren van de ambtenaar of een verstoorde werksfeer het wezenlijke motief voor een reorganisatieontslag vormde, heeft de Raad uitgesproken dat het ontslagbesluit niet kan worden gehandhaafd wanneer aan het besluit op doorslaggevende wijze feiten en gebeurtenissen ten grondslag liggen welke naar een geheel andere ontslaggrond verwijzen. 5.2.3. Hoewel het hier niet gaat om een ontslag ziet de Raad geen aanleiding om ten aanzien van het niet toewijzen van een functie en het bovenformatief plaatsen van appellant - waarbij hem niet het uitzicht werd geboden op het op korte termijn kunnen vervullen van een passende functie - een andere opvatting te huldigen. En dan doet zich hier volgens de Raad een dergelijke situatie voor - waarbij hij opmerkt ervan uit te gaan dat de reorganisatie van [naam vakdienst] als geheel op zakelijke gronden berust. Hij verwijst daartoe naar de onder 1.2. genoemde brief van de directeur van [naam vakdienst], naar de aan appellant wat willekeurig gemaakte verwijten betreffende het niet behalen van targets, naar het ontbreken van een onderbouwing van de verwijten over de samen-werking met collega’s, naar de omstandigheid dat drie van de vier bekleders van de functie van [functie 2] gewoon zijn overgegaan naar de nieuwe organisatie, dat van de functie van senior verkoper niet een beschrijving aanwezig is en dat die functie blijkens de beschikbare gegevens niet evident afwijkt van die van de oude functie van [functie 2] en naar de gang van zaken betreffende de vervulling van de functie van junior verkoper als onder 5.1.5. is weergegeven. Ook deze grief van appellant treft dus doel. 5.2.4. Gezien het vorenstaande moet het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. Omdat dit gebrek ook kleeft aan het primaire besluit van 28 januari 1999 en dit gebrek niet geheeld kan worden bij een nieuwe beslissing op bezwaar, is er aanleiding ook dat besluit te vernietigen. 6. De Raad komt daarom tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd evenals het bestreden besluit en het daaraan voorafgaande besluit van 28 januari 1999. 7. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde te veroordelen in de proces-kosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 966,- aan kosten van rechtsbijstand en een bedrag van € 25,84 aan reiskosten, en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en € 29,76 aan reiskosten, in totaal dus € 1.665,60. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit alsmede het besluit van 28 januari 1999; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.665,60, te betalen door de gemeente Eindhoven; Bepaalt dat de gemeente Eindhoven aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 267,10 vergoedt. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2005. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) P.W.J. Hospel.